![Page Background](./../common/page-substrates/page0141.jpg)
F-pupillen
|
141
jou het overzicht op het veld doen verliezen. Je gaat bij hem of haar staan,
kijkt samen naar de situatie, doet het voor, moedigt aan. Dan stap je weer
snel buiten de lijnen.
Plaatje, praatje, daadje
Elke oefenvorm begint met jouw uitleg van de bedoeling. Hanteer daarbij de
volgorde: plaatje, praatje, daadje. Eerst doe jij het zelf voor, zodat de spelers het
‘plaatje’ voor zich zien. Je uitleg (‘praatje’) hou je daarbij kort, het ‘daadje’ door
een speler uit de groep is het belangrijkst. Zo’n demonstratie werkt altijd beter
dan een lange uitleg van jou. Bovendien maakt het jou duidelijk of de spelers de
oefening begrijpen. Het is ook een mooi moment om een speler die aandacht
vraagt (bal wegschoppen, teamgenoten afleiden) de oefening voor te laten doen.
Plaatje, praatje, daadje
1 Beginsituatie.
Zet spelers in de organisatie;
2 Plaatje.
Doe het voor of laat het voordoen;
3 Praatje.
Geef in woorden kort aan wat de bedoeling is
voor spelers of teams;
4 Daadje.
Laat het spelers nadoen en controleer of de
oefening wordt begrepen.