154 | Samenvatting
een siliconen positioner, met die van 20 patiënten in wie het zelfde implantaat was gebruikt, echter zonder
positioner. Na 1 jaar van implantaat gebruik lieten de patiënten die werden geïmplanteerd met een positioner
een significant beter spraakverstaan zien (67% vs 45% woorden correct van CVC woorden in stilte, p <
0.01). CT scans lieten zien dat de positioner de elektrodes basaal dichter bij de modiolus brachten, terwijl
apicaal er geen verschil in afstand tot de modiolus aanwezig was. Verder leidde de positioner tot een diepere
insertie. Alhoewel de intracochleaire stroomgeleiding van de twee groepen geen significante verschillen
lieten zien, werd wel een basale stroomlekkage gezien bij de niet-positioner patiënten met een ondiepe
insertie. Geconcludeerd werd dat een perimodiolair elektrode ontwerp voordelen heeft voor spraakverstaan.
De combinatie van een verminderde afstand tot de modiolus, een diepere insertie en de isolerende
eigenschappen van de elektrode array hebben functionele implicaties voor de klinische uitkomsten met een
perimodiolaire elektrode ontwerp. Verder onderzoek is nodig om van deze factoren de individuele bijdrage
voor deze uitkomsten op te helderen.
Hoofdstuk 4
focust op het toepassen van het vermogen van het cochleair implantaat om met elektrisch
opgewekte actie potentialen (electrically evoked action potentials, eCAP) van de neuronen in de cochlea de
effectiviteit van de elektrode-neurale interface te meten. De studie onderzoekt de profielen van spreiding van
excitatie (spread of excitation, SOE) door gebruik te maken van ECAP metingen en analyseert de effecten
van verschillende parameter instellingen. De metingen werden per-operatief verricht in 31 gebruikers van
het Advanced Bionics HiRes 90K cochleair implantaat. SOE werd gemeten met de “forward masking”
techniek (selectivity) en een “vaste stimulus, variabele meting” techniek (scanning). SOE profielen werden
geproduceerd op drie stroom niveaus en op drie posities op de elektrode array. Hiernaast werd het effect
van de positie van de meetelektrode en artefact-onderdrukkingsmethode bestudeerd in vijf personen. Verder
werd de correlatie tussen SOE data en spraakverstaan data getest. Alle data werden geanalyseerd met linear
mixed models. De selectivity methode produceerde smallere excitatie profielen dan de scanning methode,
waarbij een asymmetrie werd gezien langs de elektrode array, met bredere excitatie spreiding apicaal.
Bovendien verplaatste de positie van het meetelektrodecontact de SOE curves richting het meetcontact,
waardoor de asymmetrie toe nam. Geen significante effecten van het stroomniveau noch van de artefact-
onderdrukkingsmethoden werden gezien, noch werd enige significante correlatie met spraakverstaan
gevonden.
Hoofdstuk 5
beschrijft een studie die de voorspelbaarheid analyseert van fitting niveaus voor individuele
cochleair implantaat gebruikers. De studie is gebaseerd op een analyse van cohortgegevens. De gegevens
bestaan uit de drempel niveaus (threshold levels, T-levels) en de maximale luidheid niveaus (maximum
comfort levels, M-levels) van 151 volwassen personen die een CII/HiRes90K cochleair implantaat met
een HiFocus 1/1J elektrode gebruiken. De 10e, 25e, 50e, 75e en 90e percentiel van de T- en M-levels
worden gerapporteerd. Het spraakverstaan van de personen, gebruik makend van een HiRes spraak-
coderingsstrategie, werd gemeten tijdens routine klinische follow-up. De T-levels van de meeste personen
bevonden zich tussen de 20 en 35% van hun M-levels en kwam zelden (<1/50) onder de 10% van de
M-levels (hetgeen de standaard van de fabrikant is). Verder namen zowel de T- als de M-levels toe in