Chapter 9
186
Hoofdstuk 5
Het toedienen van enterale voeding aan kritisch zieke kinderen wordt vaak uitgesteld of
onderbroken, waardoor er ten opzichte van de gestelde voedingsdoelen een tekort aan
energie en/of macronutriënten ontstaat. Het toevoegen van parenterale voeding zorgt ervoor
dat de gestelde doelen gemakkelijker behaald kunnen worden, maar kan ook tot verschillende
bijwerkingen leiden.
Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van het wetenschappelijk bewijs voor het gebruik van
parenterale voeding bij kritisch zieke kinderen. Van de 584 artikelen over dit onderwerp,
werden slechts 6 kleine studies geïdentificeerd die dit onderwerp hadden onderzocht in
kritisch zieke kinderen met behulp van gerandomiseerde studies. Deze studies lieten een
positief effect zien van het ophogen of aanpassen van parenterale voeding, maar enkel op
surrogaat uitkomstparameters (eiwitbalans, ontsteking). Een positief effect op surrogaat
uitkomstparameters reflecteert echter niet altijdeenpositief effect opklinischeuitkomstmaten,
zoals duur van de beademing of verblijf op de PICU, die veel belangrijker zijn om te bepalen
of een behandeling nut heeft. Hoogstaande wetenschappelijke studies naar het effect van
timing, hoeveelheid en samenstelling van parenterale voeding bij kritisch zieke kinderen op
klinische uitkomstmaten zijn dus nog hard nodig.
Hoofdstuk 6 en 7
Het idee dat vroeg starten van (aanvullende) parenterale voeding bij kritisch zieke volwassenen
om de gestelde macronutriënt- en energie doelen te behalen de voorkeur heeft, wordt op
basis van de resultaten van recente grote klinische studies niet langer ondersteund.
Samen met het UZ Leuven (België) en het Stollery Kinderziekenhuis in Edmonton (Canada)
hebben wij een gerandomiseerde studie uitgevoerd onder 1440 kritisch zieke kinderen, om
te onderzoeken of het later starten van parenterale voeding ook in deze populatie voordelig
kan zijn. Kritisch zieke kinderen met risico op ondervoeding (bepaald aan de hand van een
risicoscore) werden gerandomiseerd voor het vroeg (binnen 24 uur) of laat (op dag 8 van PICU
opname) starten vanparenterale voedingophetmoment dat er onvoldoende enterale voeding
kon worden gegeven. In beide groepen werd dezelfde hoeveelheid vocht, micronutriënten en
enterale voeding toegediend.
Kinderen die de eerste week op de PICU geen parenterale voeding kregen toegediend,
bleken inderdaad minder vatbaar voor nieuwe infecties, verbleven korter op de PICU en in het
ziekenhuis, en waren een kortere periode afhankelijk van de beademing, dan kinderen waar
parenterale voeding binnen 24 uur was gestart.
Dit positieve effect van het onthouden van parenterale voeding was onafhankelijk van het
ziekenhuis waar de studie werd uitgevoerd, de ernst van ziekte, de leeftijd, de diagnose en het
risico op ondervoeding. Bij kritisch zieke neonaten (kinderen < 1 maand oud) en bij kinderen
met het hoogste risico op ondervoeding was het positieve effect nog groter. Deze resultaten
tonen aan dat het doorvoeren van de late voedingsstrategie in alle PICUs wenselijk is bij deze
groepen kritisch zieke kinderen.




