![Show Menu](styles/mobile-menu.png)
![Page Background](./../common/page-substrates/page0085.png)
D-pupillen
|
83
Natuurlijk moet er wel iets worden gezegd. Of beter: gevraagd.
‘Hoe vinden jullie dat het gaat?’
‘Wat gaat er goed?’
‘Wat kan er nog beter?’
‘Hoe gaan we dat doen?’
Je kunt het eerste wedstrijdcommentaar ook door de aanvoerder laten
geven, of het wekelijks laten rouleren. Daarna kunnen de andere spelers er
nog iets aan toevoegen. Als laatste neemt de coach het woord.
Bedenk dat kinderen al een bepaald beeld van zichzelf hebben over hoe
goed ze zijn in voetbal. Hoe positiever dat beeld, hoe beter de prestaties,
hoe meer plezier, hoe groter de neiging om uitdagingen aan te gaan. Een
effect dat zichzelf versterkt. Maar niet bij ieder kind is het zelfbeeld zo
positief. Als coach kun jij dat wel beïnvloeden.
Staan jullie achter? Wees vooral opgewekt, de wedstrijd kan nog kantelen.
Wijs hen niet op wat er niet goed gaat.
‘Jullie moeten wel scoren!’
Dat snappen ze zelf ook.
Begin altijd met een compliment aan iedereen. Maak dit meteen concreet
door de goede zaken als eerste te benoemen. ‘Goed gewerkt!’ is te
algemeen. ‘We hebben weinig kansen weggegeven en we stonden goed
dicht bij elkaar. De spitsen deden goed mee bij het verdedigen en de
middenvelders pakten vaak de bal af. Prima. Helaas staat het nog wel 0-0.
Wat kunnen we nou nog beter doen?’
Hamer evenmin op fouten. Junioren kun je – constructief – op een fout
wijzen, maar benadruk je bij een D-pupil de fouten, dan heeft dat een
negatief effect op zijn zelfbeeld. Sommige spelers tast je zelfs in hun eer
aan. Fouten maken hoort bij het leerproces. Maak daar een deugd van.
Vergelijk kinderen niet met elkaar. Sla voetbalproblemen liever op in je
hoofd, en bedenk hoe je hier de volgende week op kunt trainen.