Background Image
Table of Contents Table of Contents
Previous Page  33 / 90 Next Page
Basic version Information
Show Menu
Previous Page 33 / 90 Next Page
Page Background

33

6.3 Werken met het communicatieschema

Het niveau van je taalvaardigheid geeft aan in hoeverre je in staat bent om:

• Uit een boodschap onderwerp, doel en thema’s te halen (lees- en luistervaardigheid).

• Je boodschap af te stemmen op doel en publiek (spreek-, gespreks- en

schrijfvaardigheid).

• Je boodschap goed op te bouwen, verbanden aan te brengen (spreek-, gespreks- en

schrijfvaardigheid).

Dat moet je dus leren. Om je daarbij te helpen werk je stapsgewijs volgens het

communicatieschema.

Schema communicatie

a Je bepaalt onderwerp, doel en thema’s van wat je gelezen of gehoord hebt of je bepaalt

onderwerp, doel en thema’s van wat je wilt zeggen of schrijven.

• Waarover gaat het?

• Wat wordt er over dat onderwerp gezegd?

• Met welk doel?

b Daarna bepaal je het publiek.

• Voor wie is de tekst die je gelezen of gehoord hebt?

• Wie wil jij bereiken met je boodschap?

• Welke functie, welke voorkennis, welk niveau, welke interesses heeft de

ontvanger?

• Wat betekent dit voor je taalgebruik, woordgebruik, informatie etc.

c Op basis van de voorgaande twee stappen bepaal je welke informatie er dus in de

boodschap komt.

d Dan kun je kijken op welke manier je de boodschap gaat overbrengen.

• Welk medium (brief, mail, memo, telefoongesprek etc.) is het beste om dat te

doen?

• Welke regels (conventies) heeft dat medium?

e In de regels (conventies) van het medium staat meestal ook iets over de opbouw van

de boodschap. Meestal is er een inleiding, kern en slot.

• Wat zet je daar in?

• Hoe bouw je dat logisch op?

f

Heb je dit allemaal goed overdacht, dan kan er nog ruis optreden omdat je:

• Verkeerde woorden gebruikt

• Verkeerde zinnen maakt

• Een slechte uitspraak hebt.

Dat moet je zoveel mogelijk voorkomen.