1.2 Wetgeving, bestuur en rechtspraak
De inrichting van onze staat is gebaseerd op de leer van de ‘trias politica’
van Montesquieu (1689 – 1755). Hij onderscheidde drie machten in een staat,
te weten de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechtsprekende
macht. De wetgevende macht houdt zich bezig met
wetgeving
; dit is het ma-
ken van algemeen verbindende voorschriften; dit zijn naar buiten werkende
algemene regels die voor eenieder gelden. Dit moet goed worden onderschei-
den van een concreet voorschrift. Als een school tegen een student zegt dat hij
zijn wettenbundels mee moet nemen naar de colleges Recht, is er sprake van
een voorschrift dat alleen tot die student is gericht. Maar de school kan dat
concurrentiebeding als bedoeld in art. 7:653 BW overeengekomen. Het
bedrijf stelt dat de twee werknemers materialen van het bedrijf hebben
ontvreemd en verduisterd, zoals promotiematerialen, auteursrechtelijk be-
schermde tekeningen en modellen, en software met haar klantenbestanden
en –gegevens. Dit is volgens het bedrijf een ongeoorloofde concurrentie
van de twee werknemers. De rechter denkt er anders over en beroept zich
op de doctrine, in het bijzonder een dissertatie (proefschrift) over werkne-
mersconcurrentie:
‘Wil er sprake zijn van ongeoorloofde concurrentie dan moet dat voort-
vloeien uit de specifieke omstandigheden van het geval die maken dat er
sprake is van onrechtmatig handelen, hetzij doordat sprake is van notoir
oneerlijk gedrag (zoals bijvoorbeeld misleiding of bedreiging) dat gepaard
gaat met de concurrentie van de ex-werknemers, hetzij omdat door een
optelsom van bijkomende omstandigheden (zie arrest Boogaard/Vesta,
HR 9 december 1955, NJ 1956, 157) die concurrentie onzorgvuldig wordt.
Wat deze laatste categorie van gevallen betreft geldt derhalve het lou-
ter (actief) werven van klanten van de voormalige werkgever door een ex-
werknemer niet als genoegzame grond voor onrechtmatigheid. Volgens de
doctrine (de voorzieningenrechter verwijst in het bijzonder naar de disser-
tatie van mr. F.B.J. Grapperhaus Werknemersconcurrentie, Monografieën
Sociaal Recht 4, Kluwer, 1995, pag. 153-190) moet vanwege de in het arrest
Boogaard/Vesta voorgeschreven criteria voor de vaststelling dat er sprake
is van ongeoorloofde werknemersconcurrentie voldaan zijn aan verschei-
dene vereisten: (1) het gebruik maken van kennis en gegevens omtrent
klanten opgedaan bij de voormalige werkgever, waardoor (2) stelselmatig
en substantieel (3) duurzaam debiet van de voormalige werkgever wordt
afgebroken. De voorzieningenrechter houdt deze analyse voor juist’.
Bron: Rechtbank Arnhem 25 februari 2004, LJN: AP1238.
18
1
n
Het systeem van het recht