Previous Page  144 / 176 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 144 / 176 Next Page
Page Background

144

|

E-pupillen De zaterdagwedstrijd

Coachen tijdens de wedstrijd

Terwijl jij de wedstrijd leest, is er de mogelijkheid je spelers te beïnvloeden. Beïnvloeden

kan voor, tijdens en na de wedstrijd. Bij de nazit straks staan de oren niet meer zo

naar allerlei lessen. De voorbespreking is grotendeels al opgegaan aan opstelling,

posities, wisselbeleid en enkele belangrijke instructies.

‘Gaan jullie vandaag maar heel veel duels aan. Lekker dribbelen, mannetjes passeren

en natuurlijk ook op tijd overspelen. Laat maar zien.’

Blijven over de twee wedstrijdhelften en de rust. Spelers komen om te voetballen,

niet om naar jou te luisteren. Alles wat jij zegt over voetbal moet daarom welgekozen

zijn. Pik er een of twee dingen uit. Spring niet van de hak op de tak. Gebruik altijd de

structuur van voetballen – aanvallen en verdedigen – als kader. Kies een aandachtspunt

die past bij de beginsituatie en doelstelling van het team. Benoem zaken die al iets

voor de spelers betekenen, omdat je ze rond vorige wedstrijden en op de training

ook onder de aandacht hebt gebracht.

Sluit in je coachopmerking bovendien aan bij niveau en belevingswereld van de

spelers. F-pupillen zul je meer aanspreken op hoe ze baas over de bal kunnen worden.

Tegen D-pupillen heb je het meer over hun taak binnen het elftal en het samenwerken

met andere spelers. Bij E-pupillen: beide. In het bijzonder gaat het er om hoe zij door

samenspel bij het doel van de tegenpartij kunnen komen, en samen doelpunten kunnen

voorkomen.

Spelers moeten begrijpen wat je bedoelt en er ook echt iets mee kunnen doen tijdens

de wedstrijd. Een coachopmerking langs de lijn moet zijn gebaseerd op wat je ziet in

het hier en nu, niet vijf minuten geleden. Al helemaal niet op de wedstrijd van vorige

week. Het zogeheten uitgesteld coachen – later op dingen terugkomen – is iets voor

de junioren. Kies een situatie waarin zich een belangrijk, concreet en voor de speler

duidelijk herkenbaar voetbalprobleem voordoet. Hij moet er meteen mee aan de slag

kunnen.

‘Scherm de bal met je lichaam af.’

‘Houd de bal dichtbij je.’

Controleer steeds of het zinvol is wat je zegt. Zie je dat speler of team zich verbetert

na iets wat je hebt gezegd? Wordt het aanvallen of verdedigen echt beter? Herhaal

een coachopmerking geen drie keer als je geen effect ziet. De speler zelf maakt de

keuzes in het veld, niet jij. Het spel is te onvoorspelbaar om spelers te willen voor-

programmeren. Je moet een speler slechts willen helpen bij het maken van die keuzes.

Zo zijn er veel momenten waarop je beter je mond kunt houden. Na een goed­

bedoelde coachopmerking kan een speler juist slechter gaan voetballen. Of hij reageert

kwaad. Houd er rekening mee dat de geringe weerklank van je woorden te maken

kan hebben met cultuur, achtergrond of thuissituatie van de speler. Maar los daarvan:

het spel is er voor de spelers, niet voor de trainer. Zij zijn de hoofdrolspelers.