Millieu Compact #18 - page 11

milieu
compact
11
noch het provinciebestuur ten tijde van het nemen
van het bestreden besluit een afstandsmaat had
vastgesteld of aanbevolen diemoet of zou kunnen
worden aangehouden tussen intensieve veehou-
derijen en woningen, laat de bevoegdheid van de
raadom ineenbestemmingsplaneen regelingop te
nemen ter behartiging van ruimtelijk relevante be-
langen, bijvoorbeeld door het hanteren van een af-
stand tussen bepaalde functies, onverlet, mits hier-
aan een voldoende draagkrachtige motivering ten
grondslag ligt. Uit het aan het plan ten grondslag
liggende GGD-advies volgt evenwel niet dat een
uitbreiding van een intensieve veehouderij vanuit
het oogpunt vanvolksgezondheidmoetwordenver-
bodenbinneneenbepaaldeafstand tot eenwoning.
De keuze van de raad om bij gebreke van alge-
meen aanvaarde wetenschappelijke inzichten over
de gezondheidsrisico’s van intensieve veehoude-
rijen uit te gaan vanmaximale afstanden die in het
GGD-advieswordengenoemd, acht deAfdelingon-
voldoende draagkrachtig gemotiveerd. Dat binnen
degemeenteBernhezeeengroot aantal intensieve
veehouderijen isgevestigdendatmaatschappelijke
onrust is ontstaan over de gevolgen daarvan voor
de volksgezondheid, biedt op zichzelf onvoldoende
grondvoor de inhet voorliggendeplanneergelegde
vergaande beperking van intensieve veehoude-
rijen, welke ertoe leidt dat op geen enkele locatie
binnendeopgenomenmilieuzones, ook inniet inde
situatiewaarin sprake is van een duurzame locatie
als bedoeld in artikel 1, onder 1.31, van de planre-
gels, nog uitbreidingmogelijk is. Het betoog slaagt.
zie
; ABRS 10-09-2014,
nr. 201208940/1/R3
Dwangsomopslaggevaarlijkestoffen en
concreet zicht op legalisatie
Bij besluit van 20 maart 2012 hebben B&W van
Roosendaal aan appellante een last onder dwang-
som opgelegd wegens het in strijd met de aan
haar verleende milieuvergunning opslaan van ge-
vaarlijke stoffen in haar inrichting te Roosendaal.
Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte
heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstan-
digheden zijn op grond waarvan het college van
handhavend optreden hadmoeten afzien. Zoals de
Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1
juli 2009 in zaak nr. 200805262/1/M2), is voor het
bestaan van concreet zicht op legalisatie in begin-
sel voldoende dat een vergunningaanvraag strek-
kende tot legalisatie van de illegale situatie is in-
gediend die volgens het bevoegd gezag voldoende
gegevens bevat voor een goede beoordeling van
de gevolgen van de inrichting voor het milieu en
het bevoegd gezag geen beletselen ziet voor ver-
lening van de gevraagde vergunning. Het college
heeft zich in de besluiten van 20maart 2012 en 16
augustus 2012 gemotiveerd op het standpunt ge-
steld dat de aanvraag diende teworden aangevuld
en dat het op basis van de beschikbare informatie
niet aannemelijk was dat de vergunning kon wor-
den verleend. De rechtbank heeft met juistheid ge-
oordeeld dat het college onder deze omstandighe-
den terecht heeft geconcludeerd dat geen concreet
zicht op legalisatie bestond, zodat zich in zoverre
geen bijzondere omstandigheid voordeed op grond
waarvanhet college vanhandhavendoptredenhad
behorenaf tezien.Appellantebetoogt verder dat de
rechtbank heeft miskend dat de hoogte van de aan
de last verbonden dwangsom onevenredig is. Het
college heeft toegelicht dat het bij de vaststelling
van de hoogte van de dwangsom is uitgegaan van
dedwangsomdiehet aandeeerder aanappellante
opgelegde last heeft verbondenendezevervolgens
heeft verdubbeld omdat de eerdere last herhaalde-
lijk is overtreden. De rechtbank heeft de hoogte
van de dwangsom, mede gelet op deze toelich-
ting, terecht niet onevenredig geacht. Daarbij heeft
zij voorts terecht in aanmerking genomen dat van
een dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan
dat aan de last wordt voldaan. Het betoog faalt.
zie
; ABRS 10-09-2014,
nr. 201311559/1/A4
Bestemmingsplan en ontheffing op grond van
Flora- en faunawet
Bij besluit van17december 2013heeft de raadvan
de gemeenteRheden het bestemmingsplan “Laag-
SoerenOost” vastgesteld.Gelet opdeovergelegde
rapportenenhet verhandelde ter zitting richt dedis-
cussie tussendedeskundigenzichhoofdzakelijkop
de vraag of na de realisering van het plan voor de
steenuilparen voldoende foerageergebied beschik-
baar is. De deskundigen vanSOVON hebben in dit
verbandnaar vorengebracht dat indedoor Bureau
Waardenburg gevolgde methodiek uitgegaan zou
moeten worden van minimaal 9,4 ha foerageerge-
bied van de categorie geschikt en niet van 6 ha.
Eén van de deskundigen vanArcadis heeft ter zit-
tinggestelddat 6hahetminimum isendat voor het
paar aandeHarderwijkerwegbinneneenstraal van
210m rondomhet nest aanditminimumzal worden
voldaan. De steenuil foerageert volgens deze des-
kundigeechter tot afstandenvan300momhet nest
1...,2,3,4,5,6,7,8,9,10 12,13,14,15,16,17,18,19,20,21,...24
Powered by FlippingBook