Millieu Compact #18 - page 12

milieu
compact
12 12
endaarbinnenzal het paar aandeHarderwijkerweg
meer foerageergebied tot zijn beschikking hebben
dan door SOVON als minimum wordt gehanteerd.
Verderheeft dezedeskundigevanArcadis ter zitting
uiteengezet dat het steenuilpaar aan de Professor
Talmawegbinnen300m van zijnnest in ieder geval
meerdanhetminimumvan6ha foerageergebied tot
zijn beschikking houdt. Dit paar zal bij eenmogelijk
voedseltekort zijn territoriumproberenuit tebreiden
naar dat van het andere paar. De begrenzing van
de territoria is volgens de deskundige daarom aan
veranderingonderhevig. Degemiddeldeoppervlak-
te van de foerageergebieden van de twee steen-
uilparen is groter dan het door SOVON genoemde
minimum. Gelet opdeze toelichting ter zittingende
uitgebreide weerlegging van de kritiek van EcoNa-
tura in het rapport vanArcadis van 27mei 2014, is
deAfdeling vanoordeel dat de raaddebevindingen
van Bureau Waardenburg aan zijn besluitvorming
over het plan ten grondslag heeft mogen leggen.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.5 is vermeld, is
voor de beoordeling van het voor de steenuilparen
beschikbare foerageergebied door Bureau Waar-
denburgmedebepalenddeuitvoeringvanhet land-
schapsplandatvoorde inrichtingvanhetnoordelijke
deel vanhet plangebied isopgesteld.StichtingNim-
merdorNee en anderen staan op het standpunt dat
de raad de uitvoering hiervan als voorwaardelijke
verplichting had moeten stellen voor de ontwikke-
ling van het zuidelijke deel van het plangebied. De
Afdeling volgt dit standpunt niet. Gelet op het ver-
weerschrift en de daarbij behorende bijlagen heeft
de gemeente de uitvoering van het landschapsplan
vóór de uitvoering van het plan verplicht gesteld in
overeenkomstenmet de ontwikkelaar van het plan
en de eigenaren van de gronden waarop het land-
schapsplan betrekking heeft. Verder is het ingevol-
ge artikel 3, lid3.3, van deplanregels verboden het
noordelijke deel van het plangebied te gebruiken in
strijdmet het landschapsplan, dat als bijlage bij de
planregels is gevoegd. Ook is van belang dat de
uitvoering van het landschapsplan vóór de realise-
ring vanhet plan verplicht kanwordengesteld inde
Ffw-ontheffing. Onder deze omstandigheden heeft
de raad bij de beoordeling van de uitvoerbaarheid
van het plan in het licht van de Ffw ervan mogen
uitgaan dat het landschapsplan wordt uitgevoerd
voordat het zuidelijkedeel vanhet plangebiedwordt
bebouwd. Wat betreft mogelijke andere bevredi-
gendeoplossingen isdoorStichtingNimmerdorNee
en anderen onvoldoende weersproken dat, zoals
de raad stelt, elders in Laag-Soeren geen ruimte is
voor het aantal nieuwewoningen dat de raad inhet
dorpnodigacht. Gelet opal het voorgaande ziet de
Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de
raadop voorhand in redelijkheid hadmoeten inzien
dat voor de realisering van het plan geen onthef-
fing op grond van de Ffw kan worden verleend.
zie
ABRS 10-09-2014,
nr. 201401344/1/R6
Verzoek tot wijziging voorschriften omgevings-
vergunningdoor bestuursorgaan
Bij besluit van 27maart 2013 heeft het college van
B&W van Utrecht op verzoek van het college van
GS van Utrecht een aantal voorschriften van de
geldende omgevingsvergunningen voor eenmotor-
crossterrein met clubhuis aan de Isotopenweg 27
te Utrecht gewijzigd. Bij uitspraak van 30 juli 2013
heeft de rechtbank het besluit gedeeltelijk vernie-
tigd. Bij brief van 8 maart 2013 heeft het college
van gedeputeerde staten het college van burge-
meester en wethouders verzocht een aantal aan
de hierboven vermelde vergunningen verbonden
voorschriften te wijzigen. Ingevolge artikel 2.27,
eerste lid, vandeWabo, gelezen insamenhangmet
artikel 6.7, eerste lid (oud), en bijlage I, onderdeel
C, van het Besluit omgevingsrecht wordt een om-
gevingsvergunning niet verleend dan nadat gede-
puteerde staten hebben verklaard dat zij daartegen
geen bedenkingen hebben. Ingevolge artikel 2.29,
eerste lid, eerste volzin en tweede volzin onder a,
kan een bestuursorgaan dat bij de totstandkoming
van de omgevingsvergunning bevoegd was een
verklaring als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, te
geven het bevoegd gezag verzoeken voorschrif-
ten van de omgevingsvergunning te wijzigen. Dat
verzoek kan slechtsworden gedaan voor zover het
betreft de activiteiten waarvoor de verklaring is ge-
geven. Ingevolge artikel 2.30, eerste lid, beziet het
bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften die
aan een vergunning zijn verbonden nog toereikend
zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de
technischemogelijkheden tot bescherming van het
milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de
kwaliteit van het milieu. Ingevolge artikel 2.31, eer-
ste lid, voor zover van belang, wijzigt het bevoegd
gezag voorschriften van de omgevingsvergunning:
a. ter uitvoering van een verzoek als bedoeld in
artikel 2.29, eerste lid, tweede volzin onder a; b.
indien door toepassing van artikel 2.30, eerste lid,
blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting
voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikke-
ling van de technische mogelijkheden tot bescher-
ming van het milieu, verder kunnen, of, gezien de
1...,2,3,4,5,6,7,8,9,10,11 13,14,15,16,17,18,19,20,21,22,...24
Powered by FlippingBook