1
Introductie
26
1.1.2
Een dynamisch gezichtspunt
Het benadrukken van dit ontwikkelingsaspect heeft
nog andere implicaties. Afwijkend gedrag of een psy-
chische stoornis worden niet als statisch gezien, niet
als iets wat je hebt of niet hebt, maar als dynamisch: je
kunt er soms last van hebben en vaak niet, soms een
beetje last en dan weer juist heel veel. Dit betekent
dat men ervan uitgaat dat de verschijningsvorm van
afwijkend gedrag verandert gedurende de levensloop
van een persoon (Essau & Petermann 1997a). In een
eerder voorbeeld zagen we dat Monique gaat gillen en
huilen als ze geplaagd wordt door twee klasgenootjes.
Daarna gaat ze duimen en trekt ze zich terug in een
hoek. Misschien verbaast de lezer zich over dit gedrag
en vraagt hij zich af waarom ze zo extreem reageert.
De verbazing zou echter nog groter zijn als een ado-
lescent van zestien jaar dit gedrag vertoont. Het dy-
namische gezichtspunt uit de ontwikkelingspsychopa-
thologie houdt in dat gedrag dat in de ene levensfase
‘normaal’ en wenselijk kan zijn, in een andere levens-
fase als abnormaal en ongewenst gezien kan worden.
We zetten, net als in de vorige zin, ‘normaal’ vaak tus-
sen aanhalingstekens, omdat we het er met elkaar min
of meer over eens zijn wat normaal is: gedrag dat vol-
gens de Nederlandse normen, waarden en verwachtin-
gen niet te veel afwijkt van het gemiddelde. Anders ge-
zegd: ‘normaal’ is een tijd- en plaatsgebonden begrip.
Dit wordt duidelijk als we kijken naar hoe in andere
tijden en andere landen wordt gedacht over normali-
teit dan hier en nu in Nederland. De volgende twee
voorbeelden (uit de ‘westerse’ cultuur) illustreren dit.
Vanuit de psychopathologie levert het ontstaan en be-
loop van scheidingsangst (separatieangst; hoofdstuk
13) eveneens een mooi voorbeeld op (Boer 1998).
Uit deze twee voorbeelden blijkt dat eenzelfde vorm
van gedrag in de ene leeftijdsfase als normaal of wen-
selijk, en in een andere leeftijdsfase als abnormaal of
onwenselijk gezien kan worden. De veranderde waar-
dering van hetzelfde gedrag hoeft niet alleen samen te
hangen met de toename van de leeftijd van het kind,
maar kan ook gekoppeld zijn aan de ontwikkelingsop-
gaven waarvoor het kind zich gesteld ziet.
1.1.3
Een uniek individu met unieke ervaringen
Zowel op het ontstaan als op het beloop van gedrag
zijn altijd meerdere factoren van invloed (Cicchetti
2006; Sroufe et al. 2005). Vaak zijn de factoren die het
ontstaan van gedrag beïnvloeden andere dan die wel-
ke later het gedrag in stand houden, en die kunnen op
hun beurt weer verschillen van de factoren die het ge-
drag verergeren. Een hulpverlener die de ontwikkeling
als uitgangspunt neemt, stelt zichzelf als taak om de
verschillende invloeden tijdens een ontwikkelingspro-
ces in ogenschouw te nemen.
De ontwikkeling van het kind, en daarmee zijn ge-
drag, wordt beïnvloed door zowel factoren uit de om-
geving van het kind als factoren van of voortkomend
uit het kind zelf (zoals sekse, leeftijd, intelligentie en
zelfbeeld). Omgevingsinvloeden kunnen we onder-
scheiden in invloeden van het gezin (de ouders en
brusjes
[broertjes of zusjes]); van school en leeftijds-
genoten; van verschillende media (televisie, muziek,
film, games, internet) en invloeden van culturele en
Het is normaal dat jonge kinderen door hun ouders
verzorgd worden. Hierbij hoort ook de hygiënische
verzorging, zoals wassen en douchen. Kinderen wor-
den aangespoord om zich te wassen en vinden het
niet vreemd als hun ouders de badkamer binnenko-
men om te kijken hoe het gaat of om een handdoek
aan te reiken. Dat verandert als kinderen in de puber-
teit komen. Een puber van twaalf jaar – soms eerder,
soms later – doet de deur van de badkamer op slot
als hij gaat douchen. De schaamte heeft zich ingezet.
En hoewel ze dit misschien lastig vinden, zullen de
meeste ouders dit gedrag als normaal zien. Ze vinden
het waarschijnlijk juist vreemd of afwijkend als een
zestienjarige zijn ouder(s) wel zomaar de badkamer
binnen laat. Later in de ontwikkeling, op volwassen
leeftijd, geldt weer als normaal dat een geliefde de
badkamer binnenkomt.
Scheidingsangst hoort thuis in de normale ontwik-
keling van een jong kind en ontstaat als het kind zo’n
acht à negen maanden oud is. Dat die angst dan ont-
staat wordt begrijpelijk vanuit het besef dat het kind
dan de vaardigheid ontwikkelt om weg te kruipen.
Het zou de ouder kunnen ‘kwijtraken’ en de angst
‘beschermt’ het kind tegen te ver wegkruipen. Schei-
dingsangst neemt vanaf een jaar of twee in intensiteit
af, maar blijft normaal tot ongeveer zes jaar. In deze
fase is de cognitie van een kind zo ver ontwikkeld dat
hij begrijpt dat een moeder niet ‘weggaat’ als hij in
slaap valt of dat ze wel weer thuiskomt vanuit haar
werk. Ook leert het kind zelf de gevaren te zien en
deze te vermijden. Een kind van een jaar oud begrijpt
en kent de wereld om hem heen nog onvoldoende
en verzet zich daarom tegen een scheiding met zijn
verzorgers. We zouden het abnormaal vinden als
een kind van een jaar helemaal geen scheidingsangst
vertoont (zoals we zullen zien kan dat voorkomen
bij kinderen met autisme; hoofdstuk 8). Maar we
beschouwen het juist als normaal dat een tienjarige
geen scheidingsangst vertoont, en zullen het raar vin-
den als hij daar nog wel blijk van geeft.