BEGELEIDERSINFORMATIE
56
WERKTUIGBOUWKUNDE
Door middel van de PW’s werkt de student toe naar het vereiste taalvaardigheids-
niveau. Het niveau van de taalvaardigheid heeft te maken met de mate waarin de
student in staat is om:
• uit een boodschap thema, doel, hoofd – en subvragen te destilleren
• zijn boodschap af te stemmen op doel en publiek
• zijn boodschap goed te structureren, verbanden aan te brengen door overeen-
komstige subvragen
• grammaticaal zo correct mogelijk te formuleren
Om de student daar bewust van te maken leert hij te werken volgens het commu-
nicatieschema van bijlage 4. In het eerste leerjaar wordt dit schema doorlopen.
De stappen van het communicatieschema komen grotendeels overeen met de
kenmerken van het Referentiekader taal.
informatie-
bron
ontvanger
(publiek)
zender
= filter en/of ruis
ontvanger
wordt zender
zender
wordt ontvanger
feedback
medium
boodschap
thema, doel
hoofdvraag,
subvragen
Via een stappenplan dat uitgaat van dit schema, oriënteert de student zich op zijn
taak en leert hij:
a.
thema, doel en hoofdvraag bepalen
b.
publiek bepalen
c.
gevolgen van stap a en b voor tekst bepalen: de overeenkomstige subvragen
d.
medium en bijbehorende conventies bepalen
e.
opbouw bepalen: subvragen verdelen over inleiding, kern en slot
f.
ruis voorkomen
Uitwerking van de stappen van het stappenplan:
a.
duidelijk omschreven thema, doel en hoofdvraag
Receptief: de student kan bij lees- en luisterteksten thema, doel en hoofdvraag
benoemen.
Productief: de student bepaalt bij ieder product wat het thema is en welke
hoofdvraag hij over dat thema kan stellen en wat hij met zijn boodschap wil/
moet bereiken (doel, bijv. informeren, mening vormen, overtuigen, activeren).