3.3
Dynamisch denken over de ontwikkeling van talent
69
Figuur 3.3
Een werkelijk leerproces van een kind (het gebruiken van voorzetsels in taal)
4
Ook blijkt dat de prestaties van een leerling vaak
niet stabiel
zijn. Een bepaalde
leerling kan de ene les goed spellen, maar presteert de volgende les weer veel
minder goed. Dat is ook te zien in figuur 3.3, waar de verwerving van voorzet-
sels in kindertaal (in de periode van anderhalf tot tweeënhalf jaar) is weer-
gegeven. De ene dag gebruikt het kind vrij veel voorzetsels in haar spontane
taal, de volgende dag blijken die weer vrijwel afwezig te zijn. Men noemt dit
intra-individuele variabiliteit
: de variatie in gedragingen die kan worden waar-
genomen bij een individu (zie hoofdstuk 2). Deze variabiliteit is een ‘natuurlijk
fenomeen’, in de zin dat heel veel menselijke gedragingen niet stabiel zijn. Het
heeft echter waarschijnlijk ook een functie. Juist als er sprake is van veel vari-
abiliteit staat een kind op het punt om nieuwe ontdekkingen te doen of naar
een hoger prestatieniveau te gaan.
5
Omdat er zo veel variabiliteit in de prestaties zit, kun je zeggen dat ieder kind
niet één ‘niveau’ van functioneren heeft, maar eerder een
‘
bandbreedte’ of-
tewel
‘
range’ aan prestaties. In het voorbeeld in figuur 3.3 zie je dat het kind
tussen de nul en tien voorzetsels per dag gebruikt in de eerste helft van de tijd.
Haar ‘bandbreedte’ is in die periode dus tussen de 0 en de 9. Aan het einde zie
je dat de bandbreedte ineens toeneemt: dan is deze tussen de 2 en 25 voor-
zetsels. In plaats van de prestaties van kinderen uit te drukken in één waarde
(of niveau) is het dus beter om deze uit te drukken in een range. In figuur 3.4
is zo’n range schematisch weergegeven. In het midden staat het niveau dat het
0
5
10
15
20
25
gebruik aantal voorzetsels
tijd