Helpende Zorg en Welzijn
Competentiewijzer
7
Competentie J: Formuleren en rapporteren
Werkprocessen:
1.1 Maakt een werkplanning op basis van het zorg-, leef-, begeleidings- of activiteitenplan
(BP
1.1, BP 1.3)
Componenten:
correct formuleren, vlot en bondig formuleren
Eindgedrag:
Je gebruikt in je werkplanning, schriftelijk of mondeling, de juiste woorden en uitdrukkingen.
1.5 Handelt in onvoorziene situaties
(BP 1.4)
Componenten:
nauwkeurig en volledig rapporteren, vlot en bondig formuleren
Eindgedrag:
Je rapporteert op tijd, duidelijk en precies aan collega’s en/of leidinggevende over de onvoorziene of
onveilige situaties.
3.2 Stemt de werkzaamheden af
(BP 1.1)
Componenten:
nauwkeurig en volledig rapporteren, vlot en bondig formuleren
Eindgedrag:
In het het werk- en teamoverleg rapporteer je volledig, nauwkeurig, vlot en bondig over je werkzaamheden.
3.3 Evalueert de werkzaamheden
(BP 1.3, BP 1.4)
Componenten:
vlot en bondig formuleren
Eindgedrag:
In je evaluatie gebruik je, schriftelijk of mondeling, de juiste woorden en uitdrukkingen.
In een evaluatie breng je jouw mening en bevindingen over de zorgverlening helder en bondig naar voren.
Kennis. Je kent
Vaardigheden. Je kunt
Houding. Je bent
•
•
de regels van de Nederlandse taal
•
•
de woorden en uitdrukkingen
die gebruikt worden binnen de
instelling m.b.t. het maken van een
werkplanning
•
•
de regels van het rapporteren, zowel
mondeling als schriftelijk
•
•
de regels van het evalueren
•
•
...............................................
•
•
in goed Nederlands communiceren
•
•
kort en krachtig je werkplanning aan
anderen duidelijk maken (je gebruikt
hierbij de juiste woorden en uitdrukkingen,
je kunt dit zowel mondeling als schriftelijk)
•
•
informatie geven op de juiste momenten
•
•
met anderen overleggen over je eigen
werk en dat van anderen
•
•
de gebruikte ICT-middelen toepassen
•
•
.......................................................
•
•
zorgvuldig
•
•
planmatig
•
•
helder en
bondig
•
•
volledig en
nauwkeurig
•
•
duidelijk
•
•
serieus
•
•
proactief (uit
jezelf)
•
•
coöperatief (sa-
menwerkend)
•
•
...................