Millieu Compact 2014#6 - page 12

milieu
compact
12
onder meer het op- en overslaan van afvalstoffen,
gelegen aan de Sluisweg 66-70 te Waalwijk. Sita
betoogt dat het college bij de beoordeling van de
vergunningaanvraag en het stellen van vergunning-
voorschriften ten onrechte het uitgangspunt heeft
gehanteerd dat tot de inrichting een gpbv-installatie
behoort, als bedoeld in categorie 5.1 van bijlage I
van de IPPC-richtlijn. Ingevolge artikel 1.1, eer-
ste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder een
gpbv-installatie verstaan: installatie als bedoeld in
bijlage I van de IPPC-richtlijn. Op 6 januari 2011 is
de inzake industriƫle emissies (hierna: IED-richtlijn)
in werking getreden. De IED-richtlijn strekt tot wij-
ziging en herschikking van onder meer de IPPC-
richtlijn. In artikel 3, aanhef en derde lid, wordt het
begrip installatie gedefinieerd, waarbij wordt ver-
wezen naar de in bijlage I vermelde activiteiten en
processen. Ingevolge artikel 80, eerste lid, moet
de IED-richtlijn uiterlijk op 7 januari 2013 worden
omgezet en toegepast. Het bestreden besluit is na
7 januari 2013 genomen. Dit betekent dat voor de
vraag of tot de inrichting gpbv-installaties behoren
niet bijlage I van de IPPC-richtlijn, maar bijlage I
van de IED-richtlijn bepalend is. Aan hetgeen Sita
heeft aangevoerd over de uitleg van categorie 5.1
van bijlage I van de IPPC-richtlijn wordt daarom
niet toegekomen. Het college heeft in het bestreden
besluit overwogen, hetgeen ook niet in geschil is,
dat de inrichting onder categorie 5.5 van bijlage I
van de IED-richtlijn valt, nu - kort gezegd - in de
inrichting gevaarlijke afvalstoffen worden opgesla-
gen in afwachting van nuttige toepassing of verwij-
dering, met een totale capaciteit van meer dan 50
ton. Het college is er daarom terecht van uitgegaan
dat tot de inrichting een gpbv-installatie behoort.
zie
; ABRS 22-01-2014,
nr. 201305129/1/A4
Certificaat inzake biologische productie en
etikettering van biologische producten
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft Stichting
Skal een verleend certificaat op grond van de Veror-
dening inzake biologische productie en etikettering
van biologische producten voor maximaal twaalf
maanden opgeschort. Volgens zijn inhoud is een
door Skal verleend certificaat een bewijsstuk als be-
doeld in artikel 29, eerste lid, van de Verordening.
Gelet hierop en op de door Skal toegepaste cer-
tificatiereglementen, behelst de verlening van een
certificaat door Skal de vaststelling dat een product
overeenkomstig de voorschriften van de Verorde-
ning op biologische wijze is geproduceerd. Gelet op
artikel 23, tweede lid, van de Verordening brengt die
vaststelling met zich dat een product in de Neder-
landse handel mag worden gebracht met termen
die verwijzen naar een biologische productieme-
thode. Verlening van een certificaat aan wederpar-
tij door Skal en opschorting daarvan hebben in dat
licht voor appellant geen gevolgen waarmee hij zich
van anderen onderscheidt. Dat het pluimveebedrijf
van wederpartij waarop het betrokken certificaat
ziet milieugevolgen kan hebben voor het naast
dat pluimveebedrijf gelegen perceel van appellant,
brengt niet met zich dat appellant desalniettemin
als belanghebbende moet worden aangemerkt. De
verlening van het certificaat aan wederpartij behelst
immers geen verlening van toestemming voor het
veroorzaken van milieuhinder. Of en in hoeverre mi-
lieuhinder mag worden veroorzaakt, wordt bepaald
door bepalingen van omgevingsrecht. Dat het certi-
ficaat, naar appellant stelt, de mogelijkheid biedt om
op grond van een omgevingsvergunning meer mili-
euhinder toe te staan, brengt hoogstens een indi-
rect verband tussen de gestelde mogelijke toename
van milieuhinder en het certificaat met zich. Voor
het aannemen van belanghebbendheid bij een be-
sluit is evenwel rechtstreekse betrokkenheid bij dat
besluit vereist. Vergelijk de uitspraken van de Afde-
ling van 22 juli 2009 in zaak nr. 200809337/1/H1 en
van 25 september 2013 in zaak nr. 201212069/1/
A3. Dat de Afdeling in haar uitspraak van 14 sep-
tember 2011 in zaak nr. 201011495/1/M2 de maat-
schap waarin appellant deelneemt als belangheb-
bende heeft aangemerkt, biedt geen grond voor
het oordeel dat appellant in dit geval als belang-
hebbende moet worden aangemerkt. Die uitspraak
heeft betrekking op de verlening van een vergun-
ning op grond van de Wet milieubeheer voor de
uitoefening van het pluimveebedrijf van wederpar-
tij. Gezien de mogelijke milieugevolgen van dat
pluimveebedrijf voor het daarnaast gelegen perceel
van appellant, was zijn belang rechtstreeks bij die
vergunning betrokken. Gezien het voorgaande,
is appellant geen belanghebbende bij de beslui-
ten van 31 augustus 2012 en 12 september 2012.
zie
; ABRS 22-01-2014,
nr. 201211643/1/A3 en 201306843/1/A3
Omgevingsvergunning bouwen
anti-hagelgenerator
Bij besluit van 8 juni 2012 heeft het college van
BenW van West Maas en Waal omgevingsvergun-
ning verleend voor het plaatsen van een container
ten behoeve van een anti-hagelgenerator. Bezwaar
1...,2,3,4,5,6,7,8,9,10,11 13,14,15,16,17,18,19,20,21,22,...24
Powered by FlippingBook