Millieu Compact 2014#6 - page 15

milieu
compact
15
Goed woon- en leefklimaat en Activiteiten-
besluit milieubeheer
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft de raad van
de gemeente Leek het bestemmingsplan “Tolbert”
vastgesteld. Appellant, die op het perceel [locatie 1]
woont en er een paardenhouderij exploiteert, stelt
dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mo-
gelijkheid om op het nabijgelegen perceel [locatie
2] (ongenummerd) woningen te bouwen. Appel-
lant voert aan dat bij de gewenste woningen geen
sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en
leefklimaat. Onbetwist is dat het plandeel voor de
gewenste woningen op het perceel [locatie 2] (on-
genummerd) binnen de in artikel 3.117, lid 1 van
het Activiteitenbesluit genoemde afstand ligt. In-
dien de afstand tussen een inrichting die onder
de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit valt
en een burgerwoning minder bedraagt dan de af-
stand in het Activiteitenbesluit, mag niet zonder
meer worden aangenomen dat bij die woning een
goed woon- en leefklimaat kan worden gegaran-
deerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van
26 september 2012 in zaak nr. 201012079/1/R2.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de
raad heeft toegelicht van deze afstand niet te wil-
len afwijken, heeft de raad zich in redelijkheid op
het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van
het plandeel waartegen het beroep zich richt, wat
geur betreft, geen goed woon- en leefklimaat zou
zijn gewaarborgd. Er bestaat geen grond voor het
oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kun-
nen afzien van het opnemen van de door appellant
gewenste bouwmogelijkheid voor woningen op het
perceel [locatie 2] (ongenummerd). Het betoog faalt.
zie
; ABRS 05-02-2014,
nr. 201304628/1/R4
Relativiteitsvereiste bij beroep op Flora- en
faunawet
Bij besluit van 29 mei 2013 heeft de raad van de ge-
meente Nieuwegein het bestemmingsplan “Wind-
park Nieuwegein” vastgesteld. Appellanten voeren
aan dat uit onderzoek volgt dat de voorziene wind-
turbines leiden tot aanvaringsslachtoffers onder
vleermuizen. De raad stelt dat artikel 8:69a van de
Algemene wet bestuursrecht in de weg staat aan
vernietiging van het plan wegens strijd met de Flo-
ra- en faunawet. De percelen van appellanten zijn
gesitueerd ten oosten van het plangebied op een
afstand van onderscheidenlijk ongeveer 1.400 m
en ruim 600 m. Het betoog van appellanten strekt
tot vernietiging van het bestreden besluit op de
grond dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege de
omstandigheid dat de realisatie van de voorziene
windturbines leidt tot overtreding van de verbods-
bepaling van artikel 9 van de Flora- en faunawet en
dat daarvoor geen ontheffing kan worden verleend.
Het plan maakt vijf windturbines mogelijk. Gelet op
de in 3.5 genoemde afstanden tussen de voorziene
windturbines en de percelen van appellanten kan
niet worden aangenomen dat de gevreesde effec-
ten van de windturbines voor vleermuizen de kwa-
liteit van de directe leefomgeving van appellanten
zullen aantasten. De enkele stelling van appellan-
ten dat zij vanwege een ander windpark minder
vleermuizen in hun tuinen signaleren dan voorheen
is daartoe onvoldoende. De conclusie is dat geen
duidelijke verwevenheid is komen vast te staan van
het individuele belang van appellanten bij het be-
houd van een goede kwaliteit van hun directe leef-
omgeving met het algemene belang dat artikel 9
van de Flora- en faunawet beoogt te beschermen,
zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken
norm van de Flora- en faunawet kennelijk niet strekt
tot bescherming van de belangen van appellan-
ten. Het vorengaande betekent dat het betoog van
appellanten over de benodigde ontheffing van de
verbodsbepaling van artikel 9 van de Flora- en fau-
nawet ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet kan
leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
zie
; ABRS 05-02-2014,
nr. 201306797/1/R6
Gevolgen inrichting buiten Nederland
Bij besluit van 5 januari 2010 heeft het college van
GS van Limburg Enci een vergunning als bedoeld in
artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprich-
ten en in werking hebben van een inrichting voor
klinker- en cementproductie gelegen aan de Lage
Kanaaldijk 115 te Maastricht alsmede een revisie-
vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van
de Wet milieubeheer voor de activiteiten in de groe-
ve verleend. Het college betoogt dat het beroep van
de gemeente Riemst niet-ontvankelijk dient te wor-
den verklaard, nu zij geen zienswijze over het ont-
werp van het besluit van 5 januari 2010 naar voren
heeft gebracht en ook geen beroep tegen dat be-
sluit heeft ingesteld. De gemeente Riemst betoogt
onder meer dat haar redelijkerwijs niet kan worden
verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerp
van het besluit van 5 januari 2010 naar voren heeft
gebracht en niet eerder beroep tegen dit besluit
heeft ingesteld, nu haar het ontwerpbesluit en het
1...,5,6,7,8,9,10,11,12,13,14 16,17,18,19,20,21,22,23,24
Powered by FlippingBook