1 maken de ruimte klein;
2 zijn bij het verdedigen niet alleen verantwoordelijk
voor de directe tegenstander;
3 knijpen naar binnen, verdedigen ruimte op midden
veld;
4 voorkomen de dieptepass, dwingen tot breedte
pass;
5 laten zich niet uitspelen en winnen tijd zodat
medespelers kunnen herstellen;
6 nemen de gevaarlijkste tegenstander over
van uitgespeelde medespelers;
7 veroveren de bal;
8 voorkomen na balverlies een dieptepass,
houden druk op de bal, knijpen en worden
niet uitgespeeld;
9 kijken na verovering van de bal of ze direct
kunnen scoren of dat ze beter een medespeler
kunnen laten scoren, maken loopacties in de
diepte – breed of binnendoor – terwijl ze op
buitenspel letten. Ze waaieren uit, maken de
ruimte zo snel mogelijk groot;
10 kiezen positie en creëren ruimte;
11 lezen de opbouw, lopen vrij, bieden zich breed
en diep aan;
12 maken individuele acties en 12 combinaties;
13 geven voorzetten;
14 sluiten bij voorzetten van de andere
kant bij;
15 scoren doelpunten.
De vleugelsPitsen reCHts (7) en links (11)