ONDERWIJSASSISTENT - Fase 1, 2 EN 3
14
Competentie K: Vakdeskundigheid toepassen
Werkprocessen:
1.1 Observeert de werkwijze van leerlingen en rapporteert de bevindingen (BP 1.2, BP 2.4, Proeve fase
2, BP 3.3, Proeve fase 3, Verantwoordingsverslag 2 fase 3, Assessmentgesprek 1 en 2 fase 3)
Componenten:
vakspecifieke mentale vermogens aanwenden
Eindgedrag:
Je neemt tijdens het observeren veel, snel en de juiste informatie op.
Je filtert de informatie gericht op de opdracht om zodoende tot een zo objectief mogelijke observatie te komen.
1.3 Assisteert bij de uitvoering van programmaonderdelen (BP 1.1, BP 1.4, Proeve fase 1, BP 2.3, Proeve
fase 2, BP 3.4, Proeve fase 3)
Componenten:
vakspecifieke mentale vermogens aanwenden
Eindgedrag:
Je overziet tijdens het geven van uitleg de groep/het groepje leerlingen en hebt tevens oog voor de
individuele leerling.
Je onthoudt makkelijk.
Je associeert vlot tijdens het geven van uitleg en instructie, zodat de leerlingen goed geïnstrueerd aan het
werk kunnen.
1.4 Begeleidt leerlingen/deelnemers bij de uitvoering van programmaonderdelen (BP 1.1, BP 2.1, BP
2.4, Proeve fase 2, BP 3.3, Proeve fase 3)
Componenten:
vakspecifieke mentale vermogens aanwenden
Eindgedrag:
Je schakelt snel tussen de verschillende leerlingen en van de individuele leerling naar de groep.
2.5 Voert in PO en SO pedagogisch-verzorgende taken uit (BP 1.5, Proeve fase 1, BP 2.4,
Assessmentgesprek 1 fase 2, Proeve fase 2)
Componenten:
vakspecifieke mentale vermogens aanwenden
Eindgedrag:
Je voert de zorgtaken zorgvuldig, precies en bedreven uit, zodat er geen onnodige last voor de leerling(en) optreedt.
3.1 Werkt aan deskundigheidsbevordering en professionalisering van het beroep (BP 3.1, BP 3.2,
Verantwoordingsverslag 2 fase 3, Assessmentgesprek 2 fase 3, Proeve fase 3)
Componenten:
expertise delen
Eindgedrag:
Je houdt vakkennis en vaardigheden bij.
Je neemt deel aan inhoudelijke, beroepsmatige discussies en geeft en ontvangt daarbij feedback.
Kennis. Je kent
Vaardigheden. Je kunt
Houding. Je bent
•
•
de vakinhouden van de verschillende
leergebieden:
–
–
Nederlandse taal
–
–
Engels
–
–
rekenen/wiskunde
–
–
natuur en techniek
–
–
gezond en hygiëne
–
–
wereldoriëntatie
–
–
burgerschapskunde
–
–
verkeer
–
–
spel en bewegen
–
–
beeldend werken
•
•
beginsituatie van de doelgroep
•
•
vakinhoudelijke kennis en vaardigheden
van leergebieden toepassen
•
•
schakelen tussen de groep en de
individuele leerling
•
•
de behoeften signaleren van de doelgroep
en daarop inspelen
•
•
knelpunten signaleren in de dagelijkse
gang van zaken
•
•
de ontwikkelingen van de leerlingen volgen
met behulp van observatie-instrumenten,
o.a. leerlingvolgsysteem
•
•
leerlingenresultaten analyseren
•
•
problemen signaleren
•
•
creatief
•
•
objectief
•
•
alert
•
•
accuraat
•
•
integer
•
•
respectvol
•
•
proactief
•
•
wendbaar
•
•
...................