6
De taak en de leeromgeving
168
6.4.3
Context
Het begrip context is een complex en moeilijk te vatten begrip. De meeste de-
finities hebben gemeen dat de context een kader is dat samenhang creëert en
betekenisgevend is. In het woordenboek lezen we ‘redeverband’, en ‘samenhang;
verband waarbinnen zich iets voordoet’.
Belangrijk voor dit boek is dat het begrip context naar het model van Bronfenbren-
ner op verschillende systeemniveaus kan worden beschreven. Op microniveau
gaat het daarbij om de taak. Op mesoniveau gaat het om de context waarbinnen
een taak een functionele betekenis krijgt, zoals in de context van de didactiek van
onderzoekend en ontwerpend leren. Op macroniveau heeft het betrekking op
bijvoorbeeld de voorschriften van beleidsmakers van het ministerie. Op dit niveau
wordt bijvoorbeeld voorgeschreven dat er meer aandacht moet zijn voor rekenen
en taal en voor opbrengstgericht werken. Omdat het macroniveau vooral wordt
vormgegeven door beleidsmakers en niet door leraren, valt dit buiten het kader
van dit boek.
In deze paragraaf bespreken we het micro- en het mesoniveau. In aparte pa-
ragrafen (paragraaf 6.5 en 6.6) behandelen we op mesoniveau de didactiek van
ontwerpend en onderzoekend leren en de inzet van externe leeromgevingen.
De context op microniveau
Onder context op microniveau verstaan we de inrichting van de taak of het soort
objecten dat we gebruiken. Daarbij behoren bijvoorbeeld ook de affordanties van
het materiaal. Ook het gedrag van volwassenen maakt deel uit van de context. De
leerkracht kan de context op microniveau op verschillende manieren structure-
ren. Al deze elementen tezamen dragen bij aan de betekenisgeving van de taak.
De leerkracht kan het gesprek op verschillende manieren structureren, bijvoor-
beeld door al improviserend op de leerlingen te reageren en door in te gaan op hun
redeneringen. De leerkracht gebruikt een adaptieve strategie. In dit proces zoekt de
leerkracht aanknopingspunten om bepaalde begrippen of concepten aan de orde
te stellen. Het gesprek is dan zodanig open dat het een open eind heeft.
Een andere optie is dat de leerkracht richting geeft aan het gesprek door zich
bijvoorbeeld te concentreren op onderwerpen die bij bepaalde leerdoelen horen,
zoals een bepaalde woordenschat of een bepaald inzicht. Het voorbeeld in het
kader hierna gaat over het verschil tussen drijven en zinken.
Tot slot is het mogelijk dat de leerkracht volgens een vaststaand, duidelijk pro-
tocol toe wil werken naar een specifiek concept, bijvoorbeeld ‘soortelijk gewicht’.
Bepaalde vragen worden voortdurend herhaald.