Previous Page  18 / 40 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 18 / 40 Next Page
Page Background

6.4

De taak als bouwsteen van een dynamische leeromgeving

169

Op het eerste gezicht ligt het voor de hand dat de meest adaptieve aanpak tot het

hoogste niveau van redeneren zal leiden. Immers, er wordt optimaal aangesloten

bij de kennis die de leerlingen al hebben. Wie het onderzoek van Meindertsma

(2014, p. 69-96) leest, zal zich verbazen over de bevinding dat juist de sterk ge-

protocolleerde aanpak tot het beste resultaat leidt. Om dit resultaat te begrijpen,

kijken we naar het klassengesprek ‘Drijven en zinken’ in het kader hierna.

Opdracht

Bespreek de volgende vraag voordat je verder leest:

Wat zal het hoogste niveau van redeneren bij jonge kinderen uitlokken, een

context waarbij de vragen helemaal aangepast zijn aan datgene wat het kind

net heeft geantwoord, of een context waarbij de vragen bestaan uit een simpe-

le herhaling volgens een protocol?

Drijven en zinken

In het volgende klassengesprek zitten de leerlingen rondom een tafel waarop

twee glazen staan. Het ene glas is gevuld met water, bij het andere glas is aan

het water een beetje slaolie toegevoegd. Er wordt onderzoek gedaan met twee

stukjes aardappel.

1

Leerkracht: ‘Als ik de aardappel erin gooi, in deze beker, blijft die dan drijven

op het water (leerlingen: ‘Jaaa!’) of gaat die zinken?’ (…)

2

Leerkracht: ‘Wat denk jij Amy?’

3

Amy: ‘Drijven.’

4

Leerkracht: ‘Jij denkt dat deze aardappel in dit glas blijft drijven?’

5

Amy: ‘Ja.’

6

Leerkracht: ‘Wat denk jij, Inge?’

7

Inge: ‘Dat hij stil blijft.’

8

Leerkracht: ‘Dat-ie stil blijft. Op het water of op de bodem, wat denk je?’

9

Inge: ‘Op de bodem.’

10

Leerkracht: ‘Op de bodem. Oké.’

11

Leerlingen: ‘En ik denk …’

12

Leerkracht: ‘Inge, wil je hem er eens in doen? In dit glas.’

13

(Verbazing alom.)

14

Leerkracht: ‘Wat gebeurt er, Rik?’

15

(De aardappel zinkt naar de bodem.)

16

Leerkracht: ‘Is ’ie nu aan het drijven of aan het zinken?’

17

Leerlingen door elkaar: ‘Drijven! Zinken! Smelten!’

18

Leerkracht: ‘Zinken. Nee, hij is aan het zinken, lieverd. Moet je eens kijken.

Hij ligt gewoon helemaal op de bodem. Maar nu, wat denk je dat ik nu ga

proberen?’

19

Leerlingen: ‘Dat die ook drijven gaat.’