Previous Page  19 / 40 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 19 / 40 Next Page
Page Background

6

De taak en de leeromgeving

170

De structuur van de context uit het voorbeeld kan als volgt worden geschetst:

ā

ā

Het materiaal bestaat uit twee glazen die gevuld zijn met een verschillende

inhoud (water en water plus slaolie), twee aardappelen en een mesje om de

aardappelen mee te snijden.

ā

ā

De taak is het doen van een voorspelling en het geven van een verklaring om-

trent het drijven of zinken van de aardappelen. Met het mesje kan de vorm van

de aardappel worden aangepast.

ā

ā

De leerkracht voert het gesprek vanuit één wederkerende vraag, namelijk of

het (gemanipuleerde) voorwerp drijft of zinkt waarbij beide glazen met elkaar

worden vergeleken.

Opmerkelijk in het gedrag van de leerkracht is dat ze, zoals in de geprotocolleerde

conditie van Meindertsma, vasthoudt aan een en dezelfde vraag, namelijk: blijft

iets drijven of zinken? Ze creëert hiermee een sociaal cognitief conflict, dat wil

zeggen dat de leerlingen onderling verschillende verklaringen en voorspellingen

geven die met elkaar in strijd zijn. De leerlingen proberen nu samen dit cognitieve

conflict op te lossen.

20

Leerkracht:‘Jij denkt dat die gaat drijven hier?’

21

Leerlingen:‘Mag ik dat even doen?’

22

(Leerkracht fluistert en geeft iets aan jongetje (rood truitjemet nr. 95 op de rug.)

23

Jongetje doet voorwerp in tweede glas water, en stampt op de grond.

24

Verbazing (Hè?)

25

Leerkracht:‘Waarom gaat die hier zinken en hier drijven?Wat denk jij, Amy?’

26

Amy:‘Omdat die onder water zit en die drijft.’

27

Leerkracht:‘Maar hoe komt dat, denk jij?’

28

Amy:‘Omdat er water in zit.’

29

Leerkracht:‘Maar er zit toch allebei water in?’

30

Amy:‘Ja.’

31

Leerkracht: ‘Waarom gaat-ie dan hier zinken en (blijft nog even zitten). ‘Allard,

waarom gaat die hier zinken en hier blijft die drijven?’

32

Allard:‘Omdat die zwaarder is en die, die is niet zwaarder.’

33

Leerkracht: ‘O, jij denkt dat ik de aardappel niet goed gelijk heb gemaakt. Daar

kun je weleens gelijk inhebben. En dus leg ik ze even naast elkaar (snijdt ze bij).

Zijn ze nu wel gelijk?’

34

Leerlingen: (volmondig)‘Ja!’

35

Leerkracht: ‘Allard, kom dan maar even. Gooi deze maar hier opnieuw in, (leer-

lingen: En ik mag ook) en die andere doe je daarin.’

36

Verbazing.‘Nah!’

37

Leerkracht:‘Nu mogen jullie nog even gaan zitten.’

Bron: Juf Miranda en de leerlingen van Westerwijs