Previous Page  15 / 40 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 15 / 40 Next Page
Page Background

6

De taak en de leeromgeving

166

Tijdens de interactie zijn cognitieve conflicten belangrijk. Ze bouwen geleidelijk

het denken op. Het voorbeeld laat de verbazing van het kind over het door de

leerkracht gecreëerde cognitieve conflict zien. Interessant is dat het kind binnen

de context van deze taak nu een complexere redenering opzet. Het kind geeft niet

één argument, namelijk dat het zwaar is, maar het combineert nu twee argumen-

ten (Meindertsma, 2014, p. 71).

We kunnen een cognitief conflict definiëren als een tegenstelling tussen wat je

als persoon in een bepaalde situatie verwacht, op basis van alle kennis en inzich-

ten die je hebt, en wat je vervolgens in die situatie waarneemt.

Er is pas sprake van een

cognitief conflict

als je die tegenstelling ook opmerkt,

en daarop reageert met verbazing. Bovendien moet je dan graag willen weten hoe

het komt dat jouw verwachting niet overeenstemt met de waargenomen feiten.

We noemen het een cognitief conflict omdat je waarneming als het ware in con-

flict is met je verwachting, die gebaseerd is op de kennis die je hebt.

Dat laatste is een belangrijke voorwaarde om over een cognitief conflict te

spreken. Immers, een verwachting die nergens op gebaseerd is of die volstrekt

willekeurig is, zal nooit tot een cognitief conflict leiden. Dit komt omdat er geen

kennisbasis is gebruikt bij het tot stand komen van de verwachting. De ervaring

die de leerling opdoet komt dan ook niet in conflict met zijn kennisbasis. Daarom

is het erg belangrijk leerlingen niet alleen naar een verwachting te vragen, maar

ook te vragen naar een verklaring. Ook al is de gegeven verklaring in jouw ogen

gezocht, het kan voor de leerling betekenisvol zijn. Door erop door te vragen, kun

je erachter komen op welke wijze de verklaring voor de leerling betekenisvol is.

Bij het doorvragen kun je mogelijk meerdere verklaringen in het antwoord van

de leerling ontdekken. Je bent dan variaties in het denken van de leerling op het

spoor en je ziet dan variabiliteit. In het voorbeeld hiervoor zie je dat de leerling

zegt

:

‘Omdat het licht is. Maar toen ik het vasthield, was het een beetje zwaar.’ Dit

is in zekere zin ook een vorm van variabiliteit, omdat de leerling varieert in het

bedenken van verklaringen en af begint te tasten wat zwaar en licht nu precies te

maken hebben met drijven en zinken. Het opent de weg naar een ander type ver-

klaring, namelijk soortelijk gewicht. Wanneer het niet meer lukt om een ervaring

in te passen in de oude kennisstructuur, is de leerling eraan toe om de structuur

van zijn denkwijze bij te stellen. Variabiliteit is daarbij belangrijk omdat hierin de

oplossingsrichting voor de leerling kan zijn verborgen.

Mogelijke leerdoelen:

roleigenschap van ronde kogelvorm

principe van nokkenas

effect zwaartekracht bij scheef vlak

transport naar boven mogelijk m.b.v. nokkenas

kinetische energie