Previous Page  20 / 40 Next Page
Information
Show Menu
Previous Page 20 / 40 Next Page
Page Background

6.4

De taak als bouwsteen van een dynamische leeromgeving

171

In dit voorbeeld werkt dit relatief strakke protocol heel goed, in de eerste plaats

omdat de leerlingen een min of meer gelijke kennisbasis hebben rondom het on-

derwerp drijven en zinken, en in de tweede plaats omdat er een duidelijke focus

ontstaat op een specifieke vraag. Omdat jonge kinderen wat gemakkelijker af-

geleid zijn kan het herhalen van dezelfde vraag in een met name sociale context

helpen de concentratie te behouden.

De context op mesoniveau

Op een hoger niveau, op mesoniveau, heeft het begrip context betrekking op de

methodische context van ontwerpend en onderzoekend leren die door een be-

paalde leerkracht wordt gehanteerd. Met name op dit niveau is de context in

hoge mate bepalend voor de betekenisgeving van een taak. Op het mesoniveau is

het mogelijk een taak onderdeel te laten zijn van een functionele taak. Dit begrip

wordt bijvoorbeeld ook gebruikt in het taalonderwijs. Het gaat er bij dit begrip

om dat een taak een duidelijk doel heeft en gericht is op het oplossen van een

probleem uit de leefwereld van de leerling (zie bijvoorbeeld Van den Branden,

2006). Men spreekt dan van ‘functioneel taalgebruik’.

Het is voor leerlingen uitdagend om te werken aan oplossingen van ‘echte’

problemen die in de werkelijkheid – zoals in het nieuws – aan de orde komen. In

zo’n realistisch probleem kunnen diverse en veelsoortige taken worden ontwor-

pen die betekenis krijgen door de context van het probleem. Een taak rondom

drijven en zinken past bijvoorbeeld in het kader van het oplossen van een milieu-

probleem, het bouwen van een brug, het ontwerpen van een boot et cetera.

In dit verband is het tot slot belangrijk te vermelden dat realistische proble-

men een bijzonder relevante bijdrage kunnen leveren aan het streven naar vak-

kenintegratie, omdat daarmee verschillende onderwerpen betekenisvol met

Variabiliteit

Op vier plaatsen in het gesprek komt de leerkracht op de centrale vraag terug,

namelijk in de regels 1, 16, 25 en 31. De vraag zorgt voor een duidelijke focus

bij de leerlingen en kadert het denken en handelen in. Niet alle leerlingen ma-

ken meteen een keuze tussen beide alternatieven; we zien variabiliteit in regel

8 (‘Dat-ie stil blijft’) en in regel 17 (‘smelten’). In regel 8 stelt de leerkracht een

verduidelijkende vraag, waarmee alsnog een keuze wordt uitgelokt. In regel 17

probeert een leerling met het antwoord ‘smelten’ aan de keuze te ontkomen;

het krijgt geen gevolg in het gesprek. Wanneer we het woord smelten opvatten

als ‘oplossen’, kan deze suggestie als een interessant mogelijk alternatief worden

gezien; immers er bestaan voorbeelden die in water kunnen oplossen, zoals een

geleiblaadje in verwarmd water. Mogelijk heeft de leerling dit voor ogen, of is

het mogelijk bedoeld als een manier om de vraagstelling ter discussie te stellen.