6.4
De taak als bouwsteen van een dynamische leeromgeving
165
Samengevat is affordantie een typisch dynamisch fenomeen. Affordantie is gele-
gen in zowel de persoon als in het materiaal en beiden beïnvloeden elkaar. Een
leerling kijkt door een bepaalde bril, waardoor bepaalde eigenschappen van een
voorwerp opvallen en uitnodigen tot handelen en explorerend gedrag. Na ver-
loop van tijd verandert de manier van kijken door die bril, bijvoorbeeld omdat de
leerling het materiaal uitputtend heeft verkend. Dan kunnen er nieuwe affordan-
ties ontstaan. Dit proces heeft dus een
iteratief
karakter.
De affordantie van materialen sluit aan bij de belangstelling en mogelijkheden van
een leerling. Hieruit kan worden afgeleid dat wanneer een leerkracht weet welke
affordanties vanuit het gezichtspunt van de leerling in het materiaal besloten lig-
gen, hij al een indicatie van het ontwikkelingspotentieel van een leerling heeft.
Bovendien biedt inzicht in de affordantie van materiaal de leerkracht belangrijke
aanknopingspunten om effectief in te spelen op de aard en mate van autonomie
waar een leerling behoefte aan heeft. Op deze wijze krijgt de dynamiek in de ta-
lentdriehoek vorm: de leerkracht maakt gebruik van de pedagogisch-didactische
strategieën, de leerling wordt uitgenodigd tot exploreren in de door de leerkracht
voorgestelde richting en het materiaal heeft een bepaalde affordantie voor de
leerling die aansluit bij de te verwerven concepten of vaardigheden uit de leer-
doelen.
6.4.2
Cognitief conflict
In paragraaf 1.2.2 is bij de behandeling van Piaget het cognitieve conflict aan de
orde geweest. Daarbij werd uitgelegd dat een cognitief conflict belangrijk is voor
ontwikkeling, omdat het de leerling helpt om het bestaande denkkader aan te
passen aan nieuwe informatie en hij daardoor een hoger niveau kan bereiken. In
het kader hierna is een voorbeeld van een cognitief conflict weergegeven.
Cognitief conflict
De interviewer geeft een appel aan de leerling.
Leerkracht:
‘Wat denk je dat de appel gaat doen?’
Kind:
‘Zinken.’
Leerkracht:
‘Waarom denk je dat hij gaat zinken?’
Kind:
‘Omdat hij zwaar is.’
Leerkracht:
‘Wel, laten we het eens proberen.’
(Het kind geeft de appel aan de volwassene en de volwassene doet de appel in
de waterbak.)